De Oude voogdij
Tekst: Chris Roemen
Een detail op de kaart van Herman Janssens uit 1671 toont het gedeelte van Roermond waar nu het Wilhelminaplein ligt. De van onder naar boven lopende straat in het midden is de Voogdijstraat. Links komt daar de Steegstraat op uit. Gebouw 28 (linksboven) is de Venlose poort, gelegen aan een van de grote toegangswegen naar de stad. Rechts van de Voogdijstraat zien we een ommuurd gebied met verschillende gebouwen. Dit is de “Voogdij”, zo genoemd naar het ambt van zijn bewoners, de “voogden” van Roermond. In de middeleeuwen waren de voogden de belangrijkste vertegenwoordigers van de graven en hertogen van Gelder in Roermond.
De eerste voogdij was een versterkt huis (castrum) op Buitenop, net buiten de stadsmuren. Buitenop was oorspronkelijk een heuvel, maar werd in 1388 volledig afgegraven met het oog op een dreigende Franse aanval. In de daarop volgende jaren werd een nieuwe Voogdij gebouwd in een andere hoek van de stad, een situatie die wordt weergegeven op de kaart van Janssens. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw, toen de kaart werd gemaakt, had het complex waarschijnlijk zijn grootste omvang bereikt. De fraaiste en meest representatieve gevels stonden ongetwijfeld langs de latere Voogdijstraat. Aansluitend op de lange gevel en in het verlengde van de Steegstraat stond een poortgebouw, het enige gebouw dat zonder zadeldak is weergegeven. Dwars op de lange gevel staat een gebouw met arcaden, misschien was hier een kruisgang. Enigszins afzijdig van het in carrévorm opgetrokken hoofdgebouw staan enkele gebouwen die waarschijnlijk een economische functie dienden, mogelijk een brouwerij of opslagplaats. De gebouwen helemaal bovenaan lijken stallen. Links daarvan, buiten de ommuring van de voogdij, stond een kapelletje onder een boom. De functie van Voogd was aan het eind van de achttiende eeuw al achterhaald, de erfvoogd van Roermond verbleef niet meer in het voogdijcomplex maar in Brussel en de gebouwen raakten na 1800 waarschijnlijk snel in verval. In 1825 werd de Voogdij verkocht aan de familie Michiels van Kessenich. Dat redde het eeuwenoude complex echter niet van de ondergang, de gebouwen begonnen er steeds havelozer uit te zien. Veel werd in de negentiende eeuw al gesloopt. Begin twintigste eeuw besloot de gemeente het gebied in te richten als openbare weg en plein. In 1906 nam ze daartoe de oude voogdij over van Michiels van Kessenich. De ringmuur en wat er nog stond van de uit 1400 daterende gebouwen werden in 1907 gesloopt.
Vlak voor de sloop werd een van die armzalige restanten nog gefotografeerd. Op de kaart van Janssen hebben we dit gebouw met een pijltje aangeduid. Let op de gotische ramen in het aanbouwsel. Het huis lag in de knik aan de zuidwestkant van het huidige Wilhelminaplein, in het verlengde van de Slachthuisstraat.
Kruisen in Odiliënberg
Tekst: Chris Roemen Geplaatst op 12 maart 2011
Waar in de streek zouden nog kruisbeelden staan, die wat ouderdom betreft in de buurt komen van die in Elmpt. Misschien in Sint-Odiliënberg, dacht ik. De Maasgouw berichtte onlangs over dergelijke beelden in Kessel. kruis uit 1626 in Sint-Odiliënberg Op de kerkberg in Sint-Odiliënberg staan nog twee zadelkruisen uit de zeventiende eeuw. Op het oudste staat: ANNO 1626 DEN 25 OCTOBER STARF HAEFICH BACKHOVEN SELGER
Een paar meter verder staat een kruis met de tekst ANNO DOMINI EYN DUSENT 6 HONDERT EIN ENDERTICH OP SYNTE KATERINENDACH IS GESTORVEN MARGRETE STORMS. GOODT TROEST DE SELE Sint-Catharinadag is 25 november.
Oude kruisen in Elmpt
Tekst: Chris Roemen Geplaatst op 11 februari 2011 Midden in de oorlog, in 1942, maakte kapelaan Heinrich Hillers van de Laurentiuskerk in Elmpt een inventaris van oude stenen kruisbeelden die zich op het kerkhof bevonden. Hillers kwam tot een totaal van 21. Bijna zeventig jaar later zijn er in het Duitse grensplaatsje vlakbij Roermond nog dertien kruisbeelden over die beschouwd worden als historisch waardevol kerkelijke cultuurgoed. Onzeker is wat er met de acht overige kruisen is gebeurd, maar vermoedelijk heeft de oorlog en de omvorming van het kerkhof in een soort park in de jaren 50 en 60 hier zijn tol gevraagd. Het oudste kruisbeeld in Elmpt is een “zadelkruis”, zo genoemd vanwege het spits toelopende “dak”. Het dateert van 1588 en is een van de oudste kruisbeelden in de streek. Verder weg staan aan de Duitse kant van de grens nog oudere kruisen in Echts (Kr. Düren) Grefrath (kr. Viersen) en Aldenhoven (kr. Jülich). Die kruisen dateren uit respectievelijk 1503, 1543 en 1578. Waar de oudste kruisbeelden aan de Nederlandse kant van de grens staan, en hoe oud die zijn, weet ik niet. Het oudste kruis op het kerkhof in Elmpt Natuurlijk zijn er oudere grafmonumenten in de streek, maar dat zijn doorgaans tombes (Munsterkerk) of grafstenen in de kerken waar alleen de gefortuneerden (rijke stinkers) het geld voor hadden. Pas rond 1600, toen ook steeds meer mensen konden lezen, werd het in toenemende mate gebruikelijk om op de kerkhoven kleine stenen kruisen op te richten. Op het kerkhof in Elmpt staan nog meer oude kruisen, meest uit de zeventiende eeuw. Eén daarvan hoorde bij het graf van de aanzienlijke familie Moren, die meerdere schepenen en schouten leverde. Veel van de stenen hebben oud-Nederlandse inscripties. Op het oudste kruisbeeld in Elmpt staat het volgende te lezen: AO 1588 DEN 10 APRIL STARF POULS KREMERS GOT TROST DIE SEEL Het kruis is gemaakt van Naamse steen. Het is waarschijnlijk geleverd door een atelier in een Maasplaats (bijv. Roermond) of afkomstig uit de streek tussen Luik en Aken.
Archeologisch onderzoek in Aldeneik
Tekst: Chris Roemen Geplaatst op 6 februari
- Steendruk uit 1871 van de Aldeneikse kerk. Zo zag ze eruit voor de ingrijpende verbouwing
In 2008 werd in de St.Annakerk van Aldeneik vloerverwarming aangelegd. Daarvoor werd de hele vloer van de oorspronkelijk uit de achtste eeuw stammende kloosterkerk opengebroken, waarna ook archeologisch onderzoek kon worden gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn nog niet gepubliceerd, maar stadsarcheologe Anja Neskens lichtte onlangs in een aantal lezingen wel een tipje van de sluier op. Het dagblad Belang van Limburg (uitgegeven in Hasselt) berichtte er op zaterdag 29 januari en 5 februari over in de mooie historische rubriek “Vergeten Limburgs Verleden” (waarvan al 150 afleveringen zijn verschenen!) Van de oudste merowingische kern van de kerk is helaas niets teruggevonden door de archeologen. Wel werden sporen uit de daaropvolgende karolingische periode aangetroffen: fundamenten van maaskeien die wijzen op een eenvoudig eenbeukig kerkje. Deze kerk is in de negende eeuw door noormannen verwoest, en later herbouwd en uitgebreid. In de derde bouwfase is de Aldeneikse kerk een grotere, driebeukige kerk met romaanse vormen. Ook daaraan zijn voortdurend wijzigingen aangebracht, met name in de dertiende eeuw als de romaanse stijl langzaam plaats maakt voor de gotiek. Dat was met name te zien in de westbouw. In 1571, aan het begin van de Nederlandse Opstand, verkasten de kanunniken van Aldeneik naar Maaseik, waar meer bescherming verwacht kon worden. Voor de kerk van Aldeneik had die verhuizing echter desastreuze gevolgen. De kerk werd opeens veel te groot, waarna werd besloten om de kloostergang en de zijbeuken te slopen. De kerk raakte in verval, en pas in de negentiende eeuw werd besloten tot herstel door provinciaal architect Jaminé. Hoewel… herstel… Jaminé koos er feitelijk voor de kerk te herbouwen. Tijdens de archeologische onderzoeken werden natuurlijk ook graven gevonden, waaronder een sarcofaag uit de zevende of achtste eeuw. Tot aan de Franse tijd was het toegestaan om in kerken te begraven. De doden werden soms in een kist begraven, soms in de volle grond, soms gewikkeld in een doek en gelegen op een rieten mat.
Sjtuf en Christoffel: een reuzenverbond; 10 jaar Remunjse glorie
Gelrefestival 2011
Tekst: Marianne Wulms – Hovens Geplaatst op 11 februari 2011 Inleiding De Sint Christoffelkathedraal heeft na vele verwoestingen, beschadigingen en restauratie haar huidige uiterlijk gekregen. De oorspronkelijke torenspits was ruim 100 meter hoog. Tijdens een storm in de twintiger jaren van de vorige eeuw werd deze gedeeltelijk vernield (zie kader). Februari 1945 lieten de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog de toren de lucht invliegen. De kathedraal is de enige in de wereld, die gewijd is aan Sint Christoffel. Sint Christoffel werd al vroeg in Roermond vereerd, zoals bij veel doorwaadbare plaatsen in rivieren. Christoffel betekent Christusdrager en volgens het verhaal heeft hij het Christuskind tijdens een stormnacht over rivier gedragen. Niet alleen als ‘gouden beeld dat in het zonlicht staat’, zoals een regel uit het Roermondse volkslied vertelt, maar ook elders in de stad zijn Christoffelbeelden te vinden, zoals bij de waterput vóór de Stadsbibliotheek. De beschermer van reizigers is ook heel populair in de volksdevotie. In de Middeleeuwen waren een aantal ambachten verenigd in een gilde, zoals dat van Sint Lucas. In de handelingen van de magistraat van Roermond uit 1658 staat te lezen dat steenhouwer Pierre Bastin toestemming kreeg om lid te worden van het gilde. Hieraan was de voorwaarde verbonden dat hij voor deze gelegenheid een groot werk zou vervaardigen. De opdracht voor de vervaardiging van een gouden Christoffelbeeld op de toren van de kathedraal werd in 1662 verstrekt aan Gerard Douven. Hij mocht de benodigde goudplaten in Aken laten maken. Intussen werd door goede werklieden aan de kap van de toren gewerkt. Per man kregen ze hiervoor dagelijks een gulden en twee kannen bier. Voor het plaatsen van een kraan werden vijf rijksdaalders neergeteld. Het Christoffelbeeld Hoog op de toren van de kathedraal prijkt het Christoffel – beeld in gouden glans, ogenschijnlijk onwankelbaar. Dat is wel eens anders geweest, getuige een liedje van de in 2009 overleden Lies Cillekens. Het is gemaakt in 1921 nadat het beeld bij een zware storm dwars door de kerk viel. Lies heeft het geïntroduceerd met de volgende overdenking: ‘detter veur ‘t óngelök gebaore is, wete veer al langer. Wie dök is t’r al van d’n tore aafgevalle?’ ‘Sint Kersjtòffel, petreunke van de sjtad Jong, waat höbse weer pech gehad 100 maeter hoog al in de lòch Veel se nao ònger in gruus en bòch Sint Kersjtòffel haaj dich good D’n erme Sint Kersjtòffel Maakde eine ròffel Baove van d’n toren aaf!’ De kathedrale kerktoren is rond 1956 gebouwd naar een ontwerp van Boosten en Peutz. Op 15 april 1957 werd het Christoffelbeeld gemaakt, dat met een bijzondere bagage naar boven ging. Inwoners van Roermond kregen namelijk de kans om hun naam te noteren op een rol perkament die in een koker van het beeld gestopt werd. De legende Christoffel is van oosterse oorsprong, het stijlicoon uit de derde eeuw werd in Klein – Azië voor het eerst bekend. Hij groeide uit tot een legende, de beschermheilige van alle reizigers. Sinds de Middeleeuwen gold hij in de West – Europese wereld als een noodhelper, beschermer tegen een onverwacht overlijden zonder het ontvangen van de sacramenten. Afbeeldingen van hem sierden marktpleinen en kerken en de kathedraal in Roermond is de enige ter wereld die naar Sint Christoffel vernoemd is. Sinds de 13e eeuw is het verhaal steeds doorverteld en diende het voor meditatie. Een rijmpje over hem luidt: ‘Als je elke dag Christoffels gelaat beziet Treft die dag het boze sterven je niet’. Zijn populariteit ontstond door de boodschap die hij heeft, over de kracht van liefde, die van binnenuit komt. Wie mensen in het hart draagt, weet dat Jezus hen draagt. En wie Jezus in het hart draagt, vindt daarin steun om andere mensen te ‘dragen’. De allervroegste afbeeldingen van Christoffel zijn dan ook met een kind aan zijn hart gedrukt. Christoffel was veerman van beroep en droeg mensen van de ene naar de andere oever. Dat geeft aan dat hij krachtig was en door de verbastering van zijn bijnaam Canineus (de hondachtige) tot Cananeus werd hij tot reus (van Kana) verklaard. Hij had een boomlange staf en had één grote wens, om de grootste koning van de wereld te leren kennen. Daarom nam hij vaak bedevaartgangers mee om ze uit te horen. Op een avond diende zich een kind aan dat de oversteek wou maken. Christoffel nam het voorzichtig op zijn schouders, het woog licht als een veertje, maar bij elke stap leek het zwaarder te worden. Christoffel riep uit:’kind, ik ben in groot gevaar, het lijkt wel of ik de hele aardbol op mijn schouders draag’. Met grote moeite bereikt hij de overkant. Als hij opkijkt, ziet hij een stralenkrans om het hoofd van het kind. ‘Ben jij de grootste vorst?’vraagt hij. ‘Ja’, is het antwoord ‘en de Schepper’. Het jongetje vertelt dat hij Jezus Christus is en doopt de veerman als Christoffel, wat Christusdrager betekent. De naam Christoffel werd vooral na de ontdekking van de Nieuwe Wereld door Christoffel Columbus in 1492 ongekend populair in allerlei varianten. Theo Cox Eén van degenen die vermeld worden in de uitleg over restauratie van het beeld is een kunstsmid. Achterkleinzoon Ton Reijnaerdts heeft op internet een site aan hem gewijd met de titel: ‘Roermondse historie :Theo Cox (1842 – 1915)’. ‘Thei was een bekend persoon in zijn geboortestad, maar raakte desondanks in de vergetelheid. Als kunstsmid was hij verantwoordelijk voor het in koper en brons drijven van beelden en altaren voor kerken. Het door hem in koper gedreven Christoffelbeeld dat jarenlang in een baldakijn van de toenmalige, neogotische toren van de Sint Christoffelkathedraal stond, werd ontworpen door Joseph Thissen. Deze is niet te verwarren met Joep Thissen, die het latere Christoffelbeeld voor de kathedraal ontwierp. Het beeld van Theo Cox werd in 1895 in de toren geplaatst die in de plaats kwam van de barokke torenspits die in 1892 bij een blikseminslag afbrandde. Door een zware storm in 1921 waaide de spits af en toren en Christoffelbeeld sneuvelden. Het beeld was dus geen lang leven beschoren, maar een goede replica bevindt zich in de Munsterkerk. Het vervolg van de geschiedenis van de kathedraaltoren is triest. Eerst werd deze als peperbus gebruikt en vlak voor de bevrijding in Roermond door de Duitsers opgeblazen, in maart 1945. Wederwaardigheden rond de restauratie van Christoffelbeelden. De magie van een gouden beeld op een toren is het tegenovergestelde van een ivoren toren. De aanblik is juist verbonden met de realiteit en staat dichtbij het volk en hun leven van alledag. Christoffelbeelden zijn in de 16e eeuw door beeldsnijders als Arnt van Tricht vervaardigd in eikenhout. Een door Hendrik Douverman in 1510 vervaardigde houtsculptuur zorgvuldig gerestaureerd. Ontbrekende delen van het beeld werden aangezet en de polychromie werd afgeloogd als conserveringsmaatregel. Deze methode was gebruikelijk tot na de Tweede Wereldoorlog. Het Christoffelbeeld bevindt zich nu in het Museum Catharijneconvent in Utrecht. Kunsthistorica Marieke van Vlierden heeft in een ‘Catharijnebrief’ het restauratieproces uitvoerig beschreven. In haar eindconclusie geeft zij aan dat het belangrijk is zo omzichtelijk mogelijk om te gaan met oude restauraties en de tegenwoordige restauraties zo zorgvuldig mogelijk te overwegen en te documenteren. Dit laatste is in 2003 gedaan door Angela Janssens in Spiegel van Roermond, het jaarboek van Stichting Rura. In: ‘Roermond en Sint Christoffel, een eeuwigdurende liefde’, staat de voormalige heilige in het volle licht. Hij is in 1969 officieel afgevoerd van de heiligenkalender, wegens gebrek aan historische feiten. Voor de inwoners van Roermond leeft hij als vanouds, ook als consumptieartikel. Het nieuwste product heet Christoffel Wijs, een biersoort voor de echte liefhebber. Feestelijkheden In 2006 heeft het Remunjse Reuzegilde in Roermond een Historisch Weekeinde georganiseerd, met als thema de Renaissance van Roermond. Aan de optocht namen 1500 figuranten deel, dans – en muziekgroepen, valkeniers, reuzen, edelen en vendeliers.
Roermond in de lelijke eeuw.
Geplaatst op 10 december 2010 door Chris Roemen Open Monumentendag viel in 2010 op 11 en 12 september. Zoals gebruikelijk was er weer een thema aan verbonden, dit jaar “De smaak van de negentiende eeuw”. Tot voor kort vonden velen de “neostijlen” uit die tijd vooral getuigen van wansmaak. Wat was Roermond toen voor een stad? Waarom werd in die tijd van snelle veranderingen in de bouwkunst juist teruggegrepen op het verleden? En voor wie waren die huizen bestemd? Dit artikel verscheen eerder in Ruimtelijk 3 (2010), het blad van de Stichting Ruimte in Roermond. De Gelderse geschiedschrijver Arend van Slichtenhorst, schreef in 1654 dat “Roermond onder de vier gelderse hoofdsteden de tweede in waerdigheyd is ende van omloop wel de allergrootste.” Een ander oud versje over de steden van het oude hertogdom Gelre, luidde: “Nijmegen de oudste, Roermond de grootste, Arnhem de lugtigste, Zutphen de rijkste.” Roermond de rijkste of de grootste? Toen de Franse aardrijkskundige Havard de stad in 1875 bezocht, vond hij in elk geval dat dit beeld dringend aan herziening toe was. “Ofwel de plaats is sedert dien tijd ontzaggelijk veel kleiner, of de anderen zijn veel grooter geworden; want in werkelijkheid is Roermond thans de minst aanzienlijke van de in het kleine gedichtje opgesomde steden.” De voormalige pastoor van Asselt, germanist en leraar dr. A. Van Rijswijk, had het zelfs over een “berooide stad”. Roermond, ooit hoofdstad van het Gelderse Overkwartier, had in de negentiende eeuw inderdaad veel van zijn oude allure verloren. Toch leek de stad het dieptepunt in 1875 alweer achter de rug te hebben. Na het herstel van de kerkelijke hierarchie in 1853 was de bisschopszetel er opnieuw gevestigd, de ateliers voor kerkelijke kunst en de glasnijverheid bloeiden. Met de industrialisatie was Roermond er in de negentiende eeuw redelijk vroeg bij, al waren het vooral Duitsers als uitgever Romen, papierfabrikant Burghof en textielfabrikant Claus die hier een voortrekkersrol speelden. Na 1875 zou Roermond echter achterop raken bij andere vroege industriële centra. Sommige takken van nijverheid verdwenen alweer en het inwonertal vertoonde niet de sterke groeicurve van een plaats als Helmond. Toch was in Roermond sprake van een redelijk grote groep van rijke burgers en hadden ook verschillende adellijke families een pand in de stad. Uit deze society werden de leden gerecruteerd voor een letterkundige kring, muziek- en toneelgezelschappen, en de sociëteiten. Voor die kringen werden ook nieuwe liberale kranten als De Roermondenaar (1855) en De Volksvriend (1859) op de markt gebracht. Die zelfbewuste en geziene upperclass liet ook huizen bouwen die nu nog steeds een prominente positie in het stadsbeeld innemen. Imposant en niet zelden voorzien van een ruim balkon, want wie gezien was wilde ook graag zélf zien, en vooral ook gezien worden. Woning van papierfabrikant Burghof aan de Willem II Singel
Het Vrijveld in de 16e eeuw
Tekst Cris Roemen Geplaatst op 28 november 2010 Tussen omstreeks 1558 en 1570 bracht de cartograaf en landmeter Jacob van Deventer in opdracht van de Spaanse koning Filips II meer dan 250 steden in het huidige Nederland, België, Luxemburg en de Noord-Franse en West-Duitse grensgebieden in kaart. Ook Roermond werd, waarschijnlijk tussen 1562-1569, ingetekend.1) Hoe groot de betekenis van deze oudste kaart van Roermond ook is voor de historische kennis, toch beslaat de eigenlijke stad slechts een klein onderdeel van de kaart. Behalve van de belangrijke gebouwen binnen de stadsmuren, maakte Van Deventer vooral veel werk van het tekenen van de waterlopen en het buitengebied. De Nederlandse Opstand sluimerde immers al, en de kaarten dienden vooral een militair-strategisch doel. Door die aandacht voor het buitengebied kunnen we nu mooi zien hoe het Vrijveld er zo’n 450 jaar geleden bij lag. Niet dat er nou zó veel te zien was, want het Vrijveld was een nagenoeg onbebouwd gebied. Mogelijk heeft de buurt daar ook zijn naam aan te danken: het was gebruikelijk om het gebied buiten de stadsmuren onbebouwd te laten omwille van het “vrije schootsveld”. In tijden van oorlog (en dat was met name in de zestiende eeuw meer regel dan uitzondering) wilde men vanuit de stad de vijand kunnen zien naderen. Misschien heeft het Vrijveld daar zijn naam aan te danken. Een andere verklaring voor de naam zou kunnen zijn dat het gebied was vrijgesteld van bepaalde belastingen. Hoe dan ook: op de kaart van Van Deventer zien we een nagenoeg onbebouwd gebied, dat zich in tegenstelling tot de laaggelegen gebieden langs Roer en Maas (stadsweiden) uitstekend leende voor akkerbouw. Hier lagen de akkers van burgers, kloosters en wellicht ook van andere instellingen. Er werd tarwe, gerst, haver en vooral rogge geteeld. Dat zal vooral voor eigen gebruik zijn geweest. Ondanks dat het graan nu en dan werd uitgevoerd, was de landbouw voor Roermond van minder belang dan handel en nijverheid.2)
Op de kaart is goed te zien dat de akkers werden doorsneden door verschillende veldwegen. Van Deventer werkte met de destijds nieuwe techniek van driehoeksmeting, wat er toe leidde dat zijn kaart verbluffend nauwkeurig is. Daardoor is te zien dat het huidige stratenpatroon in het Vrijveld voor een gedeelte overeenkomt met de veldwegen op de kaart die Van Deventer zo’n 450 jaar geleden tekende. Dr. Philipslaan Enkele voorbeelden. Bovenaan op de kaart zien we een molen, vanwaar een weg in zuidelijke richting loopt. Als de kaart van Van Deventer wordt vergeleken met een moderne kaart op de zelfde schaal, dan blijkt die weg precies het tracé van de huidige Dr. Philipslaan te volgen. Op de kaart van Van Deventer wordt deze weg één keer doorsneden door een kleiner, van oost naar west lopend pad, dat zich van de Bredeweg aftakt. Deze aftakking begint ter hoogte van het parkeerterrein van de voormalige Philipsvestiging aan de Bredeweg. Precies waar tegenwoordig de Minister Bongaertsstraat op de Dr. Philipslaan uitkomt, steekt het pad de weg over en loopt verder via de huidige Spoorlaan Noord en Carmelitessenstraat om uit te komen op de Venloseweg. Opvallend is dat net als in de huidige situatie het kruispunt Philipslaan-Bongaertsstraat niet recht is. In andere richting liep een pad schuin door het veld tot aan het centrum van Maasniel. Van het tracé van dat schuin lopende weggetje is in Maasniel nog een gedeelte bewaard gebleven in de straat Veldje. Als straatnaam is Veldje een toponiem, een verwijzing naar het gebied dat al van oudsher onder die naam bekend stond. Op de kaart van Tranchot, uit de negentiende eeuw, wordt het gebied waardoor de weg liep aangegeven met “Veltyen”. Notenboomlaan Ook heel herkenbaar is het punt bij de meest zuidelijke windmolen, waar vijf wegen bijeen komen. Die vijfsprong is er nu nog steeds, het is namelijk exact het punt waar Notenboomlaan, Thorbeckestraat, Charles Ruysstraat, en Maria Theresialaan bijeen komen. Het verlengde deel van de Notenboomlaan in de richting van de Spoorlaan Noord is tegenwoordig geen doorlopende weg meer, maar is wel nog zichtbaar als doodlopende weg langs kinderdagverblijf De Notendop. De huidige Notenboomlaan maakt op de kaart van Van Deventer een bocht naar het zuid-westen om vervolgens uit te komen op een weg die vanuit de Nielderpoort in de richting van het Gebroek liep. Deze “weg naar het Gebroek”, zoals hij vroeger werd genoemd, volgde ongeveer het tracé van de huidige Hendriklaan. Op de kaart die Tranchot in de negentiende eeuw tekende, is te zien waaraan de Notenboomlaan zijn naam ontleent. De weg leidde naar de buurtschap Aan de Notenboom, op het punt waar de latere Nassaustraat uitkwam op het Gebroek. Overigens: de Notenboomlaan sloot vóór de aanleg van de Oranjelaan en het ziekenhuis aan op de Nassaustraat. Dat deel is nog zichtbaar tussen het Driessenpaviljoen en het voormalige sanatorium. Een gedeelte van de Notenboomlaan werd nog in 1969 ook Nassaustraat genoemd. Bredeweg Het Vrijveld en Veld worden aan een kant begrensd door de Bredeweg, die ook op de kaart van Van Deventer duidelijk te herkennen is. De Bredeweg vormt waarschijnlijk de voortzetting van een Romeinse noord-zuid verbinding tussen in het oosten de grote (Romeinse) weg van Heerlen naar Xanten en in het westen de Maas. De weg liep via Stein naar Grevenbicht, Born, Maasbracht, Linne, Merum, Herten en vandaar naar Lerop. Daar stak hij waarschijnlijk de Roer over en sloot bij Schöndeln aan op de intercommunale weg Melick-Roermond-Maasniel-Leeuwen die we nu terugzien in de Bredeweg. 3) De Bredeweg markeerde lange tijd de grens tussen Roermond en Maasniel, en in een groter verband ook tussen Gelre en Gulick. Sinds de zestiende eeuw zijn er in het Vrijveld natuurlijk veel straten bijgekomen, maar er zijn ook wegen verdwenen. Op de kaart van Van Deventer zien we een van de Charles Ruysstraat aftakkende weg, die er nu niet meer is. Deze liep ongeveer waar nu de Minister Strensstraat ligt (tegenover het pleintje aan het eind van de Robert Regoutstraat), doorsneed de latere “wijk 307” en kwam ter hoogte van de huidige rotonde op de Bredeweg uit. Dit pad verdween overigens pas, toen er na de oorlog in dit gedeelte van het Vrijveld gebouwd werd. Niet alleen op jongere kaarten is dit pad nog steeds te zien, ook op een luchtfoto uit 1933 is het nog herkenbaar. Windmolens Eén van de Roermondse burgers die in de zestiende eeuw grond hadden in het Vrijveld was ene Johan van Rey. In de Res Gestae van Roermond, een opsomming van bestuurlijke maatregelen, is te lezen dat hij en zijn echtgenote Trijne grond hadden “buiten Nielerpoort achter de windmolen.” De windmolen waar Johan van Rey grond had, is één van de twee molens (überhaupt de enige twee gebouwen) die door Van Deventer in het huidige Vrijveld werden ingetekend. De molen “buiten Nielerpoort” lag bij de eerder genoemde vijfsprong, ongeveer waar nu de Notendop ligt, achter cafetaria Eigen Haard. Ten tijde van Van Deventer was ze in particuliere handen. Ze werd in november 1576 overgedragen van ene Bruno van Dalen aan Johan Ash, de prior van het kartuizerklooster Betlehem aan de Swalmerstraat. Bij de overdracht wordt de plaats beschreven als liggende buiten de “Nyelreporten an die Gruynstraet und der Wech up Nyel”. De kartuizers hebben niet lang plezier gehad van hun nieuw verworven bezitting. De 80-jarige oorlog was al in volle gang, de kartuis was in 1572 al geplunderd door troepen van Oranje en tijdens het beleg van Roermond in 1577 werd de molen door Staatse troepen in brand gestoken (27 oktober). Waarschijnlijk is deze molen in de loop van de 17e eeuw afgebroken. Veel meer is bekend over de molen die verder naar het noorden lag, op een punt waarop de (latere) Maasnielderweg, Venloseweg en Dr.Philipslaan bijeen kwamen. Dat wil zeggen aan de voet van het huidige spoorwegviaduct, op de plaats waar nu een elektriciteitshuisje staat. Deze molen werd waarschijnlijk in 1458 of kort daarna gebouwd en behoorde aan de voogd van Roermond. In dat jaar, op “des guedendaigh op sente Bartholomeus avont” gaf hertog Arnold van Gelre aan erfvoogd Willem van Vlodrop toestemming om buiten de stad “eynre wyntmoilen” op te richten. De molen maakte vervolgens deel uit van het leen van de Voogdij. 4) Net als de Kartuizermolen, viel ook deze ten prooi aan brand. Op 12-10-1577 werd de molen in de as gelegd door Staatse troepen, die gelegerd waren in Swalmen en kasteel Hillenraedt. De Spanjaarden vergeldden dat door hoeve De Weijer (tussen het bijeenkomen van de twee spoorwegen gelegen) en Broekhin in de as te leggen. Hoeve De Weijer heette sindsdien de Gebrande Weijer. In de plaats van de in 1577 verwoeste molen, werd een nieuwe gebouwd, die bekend is van diverse afbeeldingen. We zien haar bijvoorbeeld op de titelplaat van het reisboek van de Maasnielse pastoor Guilhelmi (1699) en ook op een schilderij uit omstreeks 1670. 5) Waarschijnlijk stond ze niet precies op dezelfde plaats. Vóór de brand tekende Van Deventer haar aan de oostkant van de Venloseweg latere prenten geven de molen weer aan de westkant. In 1869 brandde de molen, die toen eigendom was van Willem Lamerichs, af. Lamerichs kreeg toestemming om een eindje verderop aan dezelfde straat maar meer in de richting van Maasniel, een nieuwe molen te bouwen op een gebiedje dat “Op het Schiltje” of “Op het Schielte” werd genoemd. In 1875 verkocht hij de molen aan zijn stiefzoon P.W. Boom. 6) De molen van Boom werd in 1936 afgebroken, waarmee een einde kwam aan bijna vijfhonderd jaar molenbedrijf in het Vrijveld. Tot 1948 heette de Julianastraat in Maasniel Molenstraat. Het gebied ten westen van de molen, tussen een oude Maasarm (de St.Jansmaas) en Venloseweg, heette de Molenbeemd. Net als de molens zelf, zijn ook die namen zijn inmiddels verdwenen in de mist der tijden. 1) Over de datering bestaat discussie. In de meest recente uitgave van de stadsplattegronden dateert A. Meffert de minuutkaart (een schets die Van Deventer bij elke plattegrond maakte nadat de opmetingen waren voltooid) vóór de stadsbrand van 1554. (P.C.J. van der Krogt, red. De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, map 8: Nederland. Noord-Brabant en Limburg, Alphen aan de Rijn 1998). Venner en Hermans bestrijden zijn opvatting (De Maasgouw 120 (2001), 25-30). F. Coenen houdt toch weer de mogelijkheid open dat de minuutkaart dateert van vóór 1554 en zelfs vóór 1549 (HVR jaarboek 34, 2002, 104-111). 2) C.J.A. Meerdink, Roermond in de middeleeuwen, Roermond 1909, blz. 82-83. 3) P. Gootzen en H. Bekkers, De Romeinen in de Roerstreek, in: HVR jaarboek 9 (1977) 33-41. 4. Het voorgaande op grond van J. Linssen, Windmolens in Roermond, in: De Maasgouw 92 (1973) kolommen 75-81. 5) Zie: Ach lieve tijd, blz. 136 6) R. Lamboo in buurtblad ‘t Vrijveld, juni 1999.
De kerkschatten van Boukoul
Geplaatst op 28 november 2010 door Chris Roemen Dit artikel verscheen in 2009 in Ruimtelijk, het blad van de Stichting Ruimte in Roermond In 1956 werd een middeleeuws houten beeldje uit de Boukoulse St.-Theresiakerk verkocht aan het Rijksmuseum. Van de 25 duizend gulden die het kerkbestuur met de (omstreden) verkoop opstreek, liet men destijds ramen maken door de Roermondse glazenier Max Weiss. Ze vormden een schitterende aanvulling op de reeds vóór de oorlog aangebrachte ramen van Joep Nicolas. Anno 2009, meer dan vijftig jaar later, luidt pastoor Reneerkens de noodklok. Reden: diezelfde ramen worden nu bedreigd door vandalisme, en het geld om ze op te knappen of te beschermen ontbreekt. De pastoor komt nu noodgedwongen met een creatieve oplossing: “we zullen ramen moeten verkopen om met dat geld de rest te kunnen opknappen.” Het “Boukoulse beeldje”. Rechts vooraan zit een kartuizer monnik. Wat vooraf ging In 1933 liep burgemeester Charles Strens van Swalmen, een kruiwagen voor zich uit duwend, over de bochtige weg tussen het wegkapelletje in de dorpskern en zijn woning, de grote villa Graeterhof. In de kruiwagen vervoerde de burgervader een niet alledaags voorwerp: een middeleeuws beeld, daterend uit omstreeks 1480 en van de hand van de bekende beeldsnijder Arnt van Kalkar. Strens, die het kostbare kleinood de volgende drie jaar bij zich op Graeterhof zou houden, had het beeld niet zomaar meegenomen. In de kapel waar het houtsnijwerk zich al sinds halverwege de negentiende eeuw bevond, was eenvoudig geen plaats meer. Besloten was namelijk dat Boukoul verrijkt zou worden met een kerk, en in het kapelletje zou een offerblok worden geplaatst om geld bijeen te brengen voor de bouw daarvan. Tevens werd er een beeld geplaatst van de heilige Theresia, de naamgeefster van het nieuwe godshuis. Hoe het houtsnijwerk dat Strens die dag in 1933 in een kruiwagen vervoerde, überhaupt in Boukoul belandde, is nog onopgehelderd. Omdat op het beeld, dat de bewening van Christus voorstelt, een kartuizer monnik is afgebeeld, wordt verondersteld dat het ooit zijn plaats had in de nabijgelegen Roermondse kartuis, die eind 18de eeuw werd opgeheven. Misschien is het daarna meegenomen door een monnik die in de buurt pastoor werd. Maar het is ook mogelijk dat het tijdens een fancy fair begin 19de eeuw in Roermond is gekocht door de familie Obers, de stichters van de Boukoulse kapel. Drie jaar stond de “bewening” in Graeterhof, tot de Theresiakerk in 1936 gereed kwam en het weer in het kapelletje teruggezet kon worden. De nieuwe kerk was ontworpen door de Roermondse architect Jos Franssen, met in het priesterkoor prachtige glas-in-loodramen van Joep Nicolas. De kerk was echter geen lang leven beschoren. Op 28 februari 1945, één dag voor de bevrijding van Roermond, Swalmen en Maasniel, werd de toren opgeblazen door een Duits “Sprengkommando”. Die groep van (zo wordt gezegd) stomdronken Duitse soldaten
blies diezelfde dag ook de toren van de kathedraal en de kerk in Maasniel op.
Verkoop van de bewening De St.-Theresiakerk werd al in 1946-47 hersteld, maar het ligt voor de hand dat de restauratiekosten een enorme last zijn geweest voor de kerkgemeenschap, die het in de na-oorlogse jaren tóch al niet breed had. Waarschijnlijk heeft geldnood uiteindelijk, in 1956, geleid tot verkoop van de “bewening” door het kerkbestuur aan het Rijksmuseum in Amsterdam. Dat vormde het begin van een kleine affaire. Want had het kerkbestuur wel het recht om het beeldje te verkopen? Moest de bisschop daar niet in worden gekend? Hoe verhield zich de verkoop door het kerkbestuur met het kerkelijk recht? Trouwens, was de kerk überhaupt wel de rechtmatige eigenaar van het beeld? Of was het misschien eerder het collectieve eigendom van de Boukoulse parochianen? Landelijke katholieke dagbladen als de Volkskrant en De Tijd berichtten over de verkoop van het beeldje, deskundigen als de Sittardse kunsthistoricus Timmers bemoeiden zich ermee, en burgemeester Strens (een liberaal) probeerde de verkoop te verhinderen door een handtekeningenactie op poten te zetten. Uiteindelijk gebeurde er echter helemaal niets, waarschijnlijk omdat een Midden-Limburgse poldervariant zijn werk deed én omdat iedereen zich pas druk begon te maken toen de feitelijke deal al rond was. Timmers besloot er niet te veel energie in te steken. Het bisdom maakte zich er ook niet overdreven druk over, al vond de secretaris van de bisschop wel dat het kerkbestuur de parochianen eigenlijk zelf had moeten vragen wat ze van de verkoop vonden. Het Boukoulse kerkbestuur was voor geen gat te vangen, en meldde bij monde van rector Eugène Debie monter dat dit nog altijd wel kon gebeuren. “Dit (…) zal wel geen moeilijkheden opleveren,” vermoedde Debie. Tenslotte liep de handtekeningenactie van de burgemeester uit op een fiasco. Meer dan vijftien handtekeningen zou hij (volgens Debie in een brief aan het bisdom) niet hebben opgehaald. Debie: “En dan moet u weten van wie en waarom.” En zo wisselde het beeldje voor 25.000 gulden van eigenaar. Een groot deel van het geld werd gebruikt om het noodglas in de kerk te vervangen door nieuwe glazen. De man die de nieuwe ramen zou maken was een in 1910 geboren Duitser die in 1939 het atelier Nicolas in Roermond kocht: Max Weiss. Vijftig jaar later Meer dan vijftig jaar later loopt pastoor Reneerkens van de Theresiaparochie hoofdschuddend langs de ramen die Weiss in 1957, 1958 en 1959 maakte voor zijn kerk. Reneerkens wijst op kogelronde gaten die op sommige plaatsen in de ramen zitten. Op verschillende plaatsen zijn stukken egaal gekleurd glas kapot, op andere plaatsen zijn de schilderingen zelf vernield, soms zelfs verdwenen. Een paar gebrandschilderde hoofden zijn compleet weg, een gat in het raam. “Het is je reinste barbarij,” zucht de pastoor. “Er zijn gewoon stenen doorheen gegooid. Ik weet eigenlijk wel zeker dat er met een katapult op de ramen is geschoten.” De ramen van de Theresiakerk zijn van de hand van twee kunstenaars. Joep Nicolas maakte de ramen in het priesterkoor, dat nog behoort tot het originele deel van de kerk: het gedeelte dat het opblazen van de kerktoren in februari 1945 overleefde. Nicolas vertrok in 1939 uit Roermond en vestigde zich in Amerika. Hij verkocht het atelier aan zijn voormalige chef d’atelier Max Weiss. De ramen die Weiss voor de Boukoulse kerk maakte, zouden zijn gemaakt naar een ontwerp van Nicolas. Hoe dat te rijmen is met de slechte relatie die Nicolas en Weiss na de oorlog hadden, is niet direct duidelijk. Misschien was het oorspronkelijk de bedoeling dat Nicolas de gehele kerk zou beglazen, maakte hij er ook de ontwerpen voor, maar gooide de oorlog en Nicolas’ vertrek naar Amerika roet in het eten. Weiss zou dan bij de koop van het atelier in 1939 ook deze lopende (?) opdracht en de daarvoor reeds gemaakte ontwerpen hebben overgenomen. De ramen van Nicolas, die in artistiek opzicht superieur zijn aan die van Weiss, zijn overigens nog geheel intact. We lopen de torentrap op. Ook de hier Aangebrachte ramen zijn beschadigd, op verschillende plaatsen zitten er sterren of scheuren in het glas. “Opspattend grind,” vermoedt Reneerkens. “En hier is een bal tegen het raam aan gevlogen.” Op die plaats bolt het hele raam naar binnen, precies in de vorm van een bal. Een van de beschadigde ramen van Max Weiss Wat moet er nu gebeuren? “Ze moeten worden beschermd! Eerst zouden de beschadigde ramen hersteld moeten worden, en daarna zouden er bijvoorbeeld voorzetramen voor moeten worden geplaatst. Maar dat is een behoorlijk dure operatie. Het is hier een kleine gemeenschap, en de kerk zit ‘s zondags bepaald niet vol. Bovendien hebben we natuurlijk ook andere problemen. Er moet bijvoorbeeld een nieuwe verwarming komen, en dat kost óók tienduizenden euro’s. We zijn al jaren aan het sparen, en als het geld zo blijft binnendruppelen als nu dan gaat het nog heel lang duren voordat we genoeg bijeen hebben. “Wat ik het liefst zou willen is dat deze ramen een status krijgen, een monumentale erkenning. De ramen vormen een vormen een geheel. Het gegeven dat de hele kerk is beglaasd door kunstenaars van deze naam, is uniek. Maar ook in artistiek opzicht vormen ze een ensemble. Deze ramen vertellen samen een verhaal. “Probleem is dat er snel actie moet worden ondernomen. Door de beschadigingen ontstaat als het waren een soort glaskanker, die het grisaille waarmee is gebrandschilderd aantast. Het wordt dof, net of er een schimmellaag op zit. En dat wordt steeds erger. “Het is een dilemma. Moeten we deze kunstwerken dan maar gewoon verloren laten gaan? Er zou een actie op touw moeten worden gezet, ook naar de Gemeente Roermond en naar particulieren. Je kan tegenwoordig scharrelkippen adopteren, of een vierkante meter oerwoud kopen. Waarom zou je niet ook een raam kunnen sponsoren? Als dat allemaal niet werkt, dan blijft er volgens mij niets anders over dan een raam van bijvoorbeeld Joep Nicolas te verkopen, om daarmee de andere te kunnen redden. Ik denk dat dat al snel 20 of 30 duizend euro opbrengt.” Het verhaal van de beeldjesaffaire is gebaseerd op Frits Scholten, ‘Daar krijgen we ‘n hoop gedonder mee, de affaire van de beeldengroep uit Boekoel,’ in: Bulletin van het rijksmuseum 4 (2006) 461-467. Het artikel is van internet te downloaden. Dit artikel werd in het voorjaar van 2009 geschreven. Toen was ook op het Roermondse stadhuis nog onbekend dat de Theresiakerk (met ramen) op de gemeentelijke monumentenlijst stond. Kort voor de annexatie van Swalmen door Roermond, had de voormalige gemeente Swalmen ze op zijn monumentenlijst geplaatst. Die lijst werd zonder meer overgenomen door Roermond. Dit betekende ook dat er (beperkte) financiële middelen konden worden vrijgemaakt voor restauratie van de ramen.
De kerk van Aldeneik
Geplaatst op 10 september 2010 door Chris Roemen
Een vrijdagmiddag begin augustus. De poetsvrouw heeft haar werk in het kerkje van Aldeneik er net op zitten, zet een paar emmers weg en sluit de deur. Dan slaat ze zichzelf voor het hoofd en gaat ze weer met de sleutelbos in de weer om de kerkdeur opnieuw te openen. “Ik ben iets vergeten,” zegt ze, terwijl ze de deur uitnodigend open houdt. “Wilt u soms even binnen kijken?” Van die gelegenheid maak ik graag gebruik.Aldeneik is een mooi klein maasdorpje, vlak bij Maaseik. Uiteraard is Aldeneik de oudste van de twee plaatsen. Maaseik werd kort voor 1244 door graaf Arnold van Loon gesticht. Graaf Arnold noemde zijn nieuwe stad niet voor niets Nova Eycke (Nieuw Eik). Dat was om het te onderscheiden van het nog veel oudere Aldeneik. De geschiedenis van Aldeneik is verknoopt met het klooster dat hier rond 720 zou zijn gesticht door de zussen Harlindis en Relindis, dochters van de edelman Adelhard. De kerk waar ik juist ben binnengelaten gaat tot die tijd terug, en al is er in de loop van de eeuwen veel aan verbouwd en veranderd, het is toch een plek die kan bogen op een geschiedenis van bijna 1300 jaar. Niemand minder dan Willibrord en Bonifatius zouden de kerk hebben gewijd. Dat was aanvankelijk niet de fraaie, relatief grote kerk die er nu staat, maar net als de meeste vroege kerkjes in de streek een eenvoudig houten gebouwtje. Pas tegen het eind van de negende eeuw, toen abdis Ava het voor het zeggen had in het Aldeneikse klooster, werd het houten kerkje vervangen door een stenen gebouw. Dat stenen gebouw, gewijd door de Luikse bisschop Franco, was echter geen al te lang leven beschoren. In 882 werd het verwoest door de Noormannen. Het klooster, dat werd bewoond door nonnen (monialen) behoorde natuurlijk tot de Benedictijner orde, zoals alle kloosters in de streek. Van de andere kloosters die in deze periode werden gesticht, waren ook die van Susteren, Munsterbilzen en Sint-Odiliënberg vrouwenkloosters, al werd het laatste (dat van St.-Odiliënberg) oorspronkelijk als een mannenklooster opgericht. Noormannen Na de verwoesting van de kerk door de Noormannen duurde het tot 952 voor de abdij werd herbouwd. Bij die gelegenheid zou ze, net als veel andere Benedictijner kloosters (bijv. Susteren), zijn omgezet in een seculier kapittel. In de kerk zelf is van dat oude verleden weinig meer terug te zien. Het kapittel werd in 1571 overgeplaatst naar Maaseik waarna de oude kloosterkerk in verval raakte. En niet zo’n beetje. Toen in de negentiende eeuw besloten werd de kerk te renoveren (in neo-romaanse stijl), schijnt zelfs niet duidelijk te zijn geweest of zij oorspronkelijk nu één- of driebeukig gebouwd was. Besloten werd toen om de zijbeuken maar geheel nieuw op te bouwen. Maar sommige delen van het romaanse middenschip zijn nog écht oud en dateren uit de twaalfde eeuw. Het vroeggotische koor dateert van eind dertiende eeuw. De poetsvrouw wijst op sporen van middeleeuwse muurschilderingen, die waarschijnlijk eveneens uit de dertiende eeuw dateren. Ze werden in 1842 ontdekt onder later aangebrachte kalklagen. Volgens kunsthistoricus Timmers zijn het “de schamele resten van een belangwekkende cyclus, door een niet onbegaafd meester uitgevoerd.” De muren van de kerk zijn nu witgekalkt, maar wie weet hoe kleurrijk de kerk ooit is geweest? Ook de houten zoldering is aangebracht bij de restauratie in de negentiende eeuw. Uit het klooster van Aldeneik is een evangeliarium afkomstig, dat tegenwoordig zou liggen in de schatkamer van de St.-Catharinakerk in Maaseik. Het manuscript zou daar naartoe zijn verhuisd toen het kapittel in 1571 naar Maaseik werd verplaatst. Het mooie is dat het evangeliarium zou zijn geschreven door de twee stichtsters van de abdij, de zussen Harlindis en Relindis. Dat is een legende, maar in dit geval een legende die ertoe leidde dat het manuscript in vrij complete en relatief goede staat behouden bleef. Juist omdat het zou zijn geschreven door de heilige zusters Harlindis en Relindis, werd het vereerd als een reliek. Jammer voor die mooie legende, is dat wel vaststaat dat het evangeliarium niet in Aldeneik maar ofwel in Northumberland ofwel in Echternach (Luxemburg) werd geschreven. In die laatste plaats, waar zich in de achtste eeuw het belangrijkste scriptorium van Austrasië bevond, werden in ieder geval meerdere verluchtingen van het Aldeneikse boek gemaakt.
De slag bij Wassenberg
Geplaatst op 23 augustus 2010 door Chris Roemen
In 1206 was Wassenberg heel even wereldnieuws. In het Duitse rijk woedde een strijd om de keizertitel tussen de Welfen (Otto IV van Brunswijk) en Staufen (Filips van Zwaben, de jongste zoon van keizer Frederik I Barbarossa). In deze burgeroorlog, hadden beide partijen zich verzekerd van een machtige aanhang. Op 27 juli 1206 liepen de troepen van Otto in het moerassige gebied langs de Roer bij Wassenberg in een hinderlaag en werden compleet in de pan gehakt. Otto zelf raakte gewond, maar wist de burcht van Wassenberg nog te bereiken, en vervolgens naar Keulen te ontkomen. De nederlaag voor Otto leek definitief, maar twee jaar later (1208) keerde zijn fortuin toen Filips van Zwaben werd vermoord. De moordenaar was overigens een oom van Richardis, de eerste abdis van de Munsterkerk in Roermond. Otto wist opnieuw een machtige schare volgelingen om zich heen te verzamelen, waaronder (aanvankelijk) de graaf van Gelre. Toen Gelre van kamp wisselde, en zich bij de Staufen aansloot, bracht dat Otto IV er in 1214 toe om Roermond te verwoesten. Later dat jaar werd de Welfenleider echter definitief verslagen in een veldslag bij Bouvines. Schilderij uit 1835 van Christian Tunica, dat Otto IV voorstelt.
“Opus spicatum” in Orsbeck
Geplaatst op 23 augustus 2010 door Chris Roemen Het dorp Orsbeck, dat deel uitmaakt van de Stadt Wassenberg, herbergt een van de oudste kerken in de streek, een vroeg-Romaans zaalkerkje, gewijd aan St. Maarten (Martinus van Tours). In de voor een gedeelte ook uit veldstenen opgetrokken muren van de kerk zijn veel Romeinse tegulae verwerkt in zogenoemd visgraatverband (opus spicatum). Het is een techniek die door de Romeinen werd toegepast, maar die na de val van het Romeinse rijk gaandeweg verloren ging. Het opus spicatum in Orsbeck dateert dus uit een periode dat de kennis van deze Romeinse metseltechniek nog aanwezig was. Kerken waar dit voorkomt, worden doorgaans vóór 1000 gedateerd. In Limburg is er nog maar één kerk waar opus spicatum in is verwerkt, namelijk die van het gehucht Mesch (gemeente Margraten).
Wassenberg, monumentaal over de grens
Geplaatst op 23 augustus 2010 door Chris Roemen Dit artikel verscheen eerder in Ruimtelijk, het kwartaalblad van de Stichting Ruimte in Roermond “De naam Wassenberg hebben we te danken aan jullie, Nederlanders. Die kwamen bij Rothenbach de grens over en zagen toen opeens deze berg. Een berg! En nog wel zo’n hoge! De Nederlanders sprakeloos: Wass ‘n berg, zeiden ze.” Dr. Erwin Ruchatz heeft het grapje waarschijnlijk al tig keer verteld, maar kan er nog smakelijk om lachen. Ruchatz, voormalig gemeenteraadslid en Kirchenmeister van de piepkleine Evangelische Kirche in zijn woonplaats, leidt ons op een warme zaterdagmiddag door Wassenberg. “Eigenlijk is het een fout grapje, want we hebben juist zoveel gemeenschappelijk. De grens tussen Nederland en Duitsland is toch niet meer dan een politieke grens, die daar door een reeks van toevalligheden is komen te liggen? Kijk naar de culturele overeenkomsten. De overeenkomst in de dialecten, de bouwstijl van oude kerken en boerderijen en, waarom niet, de volksaard.” De Skt. Georgskirche in Wassenberg Wassenberg, amper 20 kilometer van Roermond. Wie zich de moeite neemt om de hoge burchttoren die het stadje domineert, te beklimmen ziet bij helder weer in de verte de televisietoren. Dichtbij en veraf, want lang niet voor iedereen zo héél bekend. Terwijl de twee plaatsen best wel het een en ander met elkaar gemeen hebben. Heuvel aan de Roer Beide steden zijn ontstaan in de nabijheid van een heuvel aan de Roer, waarop een burcht werd gebouwd. Een heuvel die in Roermond meer dan zeshonderd jaar geleden al werd afgegraven, maar die Wassenberg nog steeds overheerst. Over ontstaansgeschiedenis gesproken: hier, in Wassenberg, ligt de oorsprong van het graafschap Gelre waar Roermond eeuwenlang deel van uitmaakte. Rond het jaar 1000 werd een Vlaamse edelman, Gerard Flamens, door de Duitse keizer beleend met gebied rond Wassenberg. Vanuit dit punt begonnen hij en zijn nageslacht de uitbouw van het graafschap en latere hertogdom. Niet zo vreemd dus dat de eerste heersers van het geslacht zich tot 1118 naar Gelre én Wassenberg noemden én dat een van die eerste graven hier waarschijnlijk zijn laatste rustplaats heeft. Dat graf zou moeten liggen in de Skt.-Georgkerk. Het is een na-oorlogs gebouw, veel groter dan de uit het begin van de twaalfde eeuw daterende kerk die er eerst stond. Tijdens de bouw van de huidige kerk werd een opvallende, van tufsteen gemetselde grafkamer blootgelegd met daarin een skelet. Het 1.83 meter lange graf, dat tegenwoordig bedekt is met een glazen plaat zodat je er met een zaklamp nog een beetje in kan kijken, bevat waarschijnlijk het gebeente van graaf Gerard de Lange (ong. 1055-1129), die de kerk in 1118 stichtte. Na de dood van Gerard de Lange werd Wassenberg overigens al snel afgestaan aan het hertogdom Limburg. In de eeuwen die volgden, maakte het stadje deel uit van diverse andere hertogdommen en graafschappen, maar Gelders zou het nooit meer worden. Meinweg Maar ook al maakten Wassenberg en Roermond nooit samen deel uit van Gelre, ze hadden toch veel met elkaar te maken. Dat had te maken met het Meinweggebied, economisch belangrijk als houtleverancier en jachtgebied. Tegenwoordig is het bosgebied verdeeld tussen een aantal gemeentes, elk met hun eigen verantwoordelijkheden, maar vanaf de middeleeuwen tot de definitieve verdeling in 1822 was het Meinweggebied gemeenschappelijk eigendom van twaalf dorpen aan weerszijden van de huidige landsgrens, alsmede van de steden Roermond en Wassenberg. Nog steeds is de Meinweg een bindende factor, waar een economisch belang achter schuilgaat. Daarbij gaat het tegenwoordig natuurlijk niet meer om hout of jacht, maar om toerisme en recreatie. Maar daarbij komt waarempel wel weer het besef dat de Meinweg iets gemeenschappelijks is, om de hoek kijken. In april 2010 startte een door de EU gesubsidieerd grensoverschrijdend Meinwegproject waarin geparticipeerd wordt door Roermond, Wassenberg, Roerdalen en Wegberg. In de projectomschrijving staat te lezen dat de gemeentes tot de conclusie zijn gekomen dat de mogelijkheden voor natuur en landschap onvoldoende worden benut. De Meinweg is grensoverschrijdend, maar dat komt onvoldoende tot uitdrukking in het beleid. Grensoverschrijdende gemeentelijke samenwerking met betrekking tot de Meinweg zou onder andere moeten leiden tot een effectiever beheer en realisatie van ecologische verbindingen in het kader van het Europese ecologische netwerk NATURA 2000. Maar de gemeentes denken ook dat de gemeenschappelijke cultuurgeschiedenis een “unieke grensoverschrijdende kans” biedt “om nieuwe productmarktcombinaties te realiseren en tweetalig te vermarkten.” Daarbij moet worden gedacht aan natuurbelevingsroutes, zogenoemde natuursmaakroutes (in het Duits heet dat NaturGenussRoute) en een archeologische route. Er komen 15-20 natuur- en landschapsgidsen die grensoverschrijdend gaan rondleiden, er komen boekjes, aandacht voor regionale landbouwproducten enzovoort. In 2011 komt het tot een letterlijk hoogtepunt als op het hoogterras een “markant uitkijkpunt” wordt gebouwd, vanwaar de bezoekers over het Maasdal kunnen kijken. Breuksteen In de Rosstor verwerkte veldstenen Terug naar de Skt.-Georgskerk in Wassenberg. Van de oude kerk resteert verder niets meer, maar op oude foto’s is te zien dat hij voor een belangrijk gedeelte was opgetrokken uit veldstenen. Het gebruik van breuksteen wijst in onze contreien op een bouw rond 1200 of eerder, daarna werd steeds meer gebruik gemaakt van baksteen. In Roermond is het gebruik van breuksteen nog maar op een paar plaatsen zichtbaar, zoals in enkele oude kelders aan de Markt, in het halfronde bastion aan de Pastoorswal en verwerkt in de Minderbroederskerk. In Wassenberg is er meer van te zien, met name in de Rosstor en Verlorenenturm, die deel uitmaakten van de middeleeuwse stadsomwalling die voor een gedeelte nog is behouden en gerestaureerd. Ook in de gewelvenkelders onder de burchttoren is breuksteen verwerkt. Stadsanering Op het terras bij café Zur Post, waar de Roermonder Strasse overgaat in de Graf-Gerhard Strasse, nipt Sepp Becker van een glaasje Apfelschörle. Becker, gepensioneerd leraar geschiedenis, is sinds twee jaar voorzitter van de Heimatverein Wassenberg, een club die zich nadrukkelijk ook bemoeit met de ontwikkeling van de stad. Hij lijkt een beetje jaloers op het Roermondse Monumentenoverleg, waar alles wat rond monumenten speelt door de gemeente alvast in de week wordt gelegd. “Tenzij we zelf heel alert zijn, worden we pas in een vrij laat stadium bij procedures betrokken. We kunnen daarom eigenlijk alleen maar reageren op ontwikkelingen.” Daar staat tegenover dat Becker een eigen kantoortje heeft op het stadhuis (“alleen ehrenamtlich!”, benadrukt hij) en dat een afspraak met de burgemeester in zijn relatief kleine gemeente (17.000 inwoners) snel is gemaakt. Hij wijst naar de constante stroom auto’s die op deze straat aan ons voorbij trekt. “Dit is volgens mij het grootste probleem in Wassenberg. Je kunt een stad nooit echt fraai maken, zolang er zoveel verkeer door blijft komen.” Het mooi maken van de stad waar hij op doelt, is een plan voor “stadsanering.” Het is de bedoeling dat Wassenberg in vijf etappes een opknapbeurt krijgt, vijf grote projecten die zich voor een groot gedeelte nog in het ontwerpstadium bevinden. Becker: “In 1972 heeft hier een grote gemeentelijke herindeling plaatsgevonden. In de dorpen die toen bij de Stadt Wassenberg zijn getrokken, is flink gewerkt om ze te verfraaien. Maar in het Schmuckstuck van de gemeente, de Altstadt van Wassenberg zelf is zo’n sanering altijd geblokkeerd, omdat de doorgaande weg naar Erkelenz midden door de stad loopt. Het plan is nog steeds om de weg om de stad heen te leiden, een beetje zoals dat in Brüggen ook is gebeurd. Maar al die jaren later is daar hier nog niets van terecht gekomen, en nu kan hier niet meer gewacht worden met de sanering.” Het eerste project in de stadsanering is medio maart van dit jaar van start gegaan: de omvorming van de burchtberg tot een parklandschap en de aanleg van een historisch wandelpad, met de burcht als middelpunt, en met aanleg van rustplaatsen van waar uitgekeken kan worden over het park langs de stadmuur en de daaraan grenzende vijver. Een hele verbetering, vindt Becker, ook al is hij niet helemaal tevreden. “Ik vind dat er teveel beton is gebruikt.” In het voorjaar van 2010 moet het project af zijn. Gevelverfraaiing Tweede fase in de stadsanering, en nu in de actualiteit, is een zogenoemd Fassadenverbesserungsprogramm. Waar dat wenselijk wordt geacht, worden huiseigenaren gestimuleerd om -met behulp van subsidies- de gevels van hun panden te verfraaien. Daarbij gaat het over de plaatsing van vensters (met name door het aanbrengen van winkelpuien zijn veel panden ontsierd), het materiaal- en kleurgebruik, en reclame-uitingen door winkels. Met behulp van computerbeelden kan een “voor” en “na” voorstelling worden gemaakt. Becker: “Het is zonder meer een goede ontwikkeling, maar ik ben toch ook een beetje sceptisch. Ik ben bang dat deze hele stadsanering niet voldoende als een integraal plan wordt opgepakt. Als dat wel het geval zou zijn, zou er wel meer werk zijn gemaakt van het verkeer. Dat blijft toch het heikele punt, want de komende jaren blijft dat hier door de stad denderen. En hoe goed het gevelprogramma ook is, iedereen ziet toch alleen maar zijn eigen huis, en de rest is onbelangrijk. “We hebben hier een oud stadje, met een burcht, oude stadsmuren, middeleeuwse poorten, een mooie historische kern. Daar zouden mensen uit Wassenberg en toeristen op hun gemak doorheen moeten flaneren. Maar zolang dat verkeer hier blijft, kun je dat vergeten.” Roermondse klokken Met dr. Erwin Ruchatz lopen we naar “zijn” evangelische kerk. De ingang ligt goed verstopt tussen de plaatselijke Schlecker en een woonhuis, van de buitenkant wijst niets op een kerk. Fijntjes wijst Ruchatz erop dat Wassenberg ooit in het brandpunt van de kerkelijke reformatiebeweging stond. Hier waren aan het begin van de zestiende eeuw de zogenoemde Wassenberger predikanten actief. Anabaptisten van het eerste uur, wederdopers die oorspronkelijk uit het Overkwartier van Gelre kwamen maar die hier de bescherming genoten van de het protestantisme toegenegen Gulickse drost Werner van Pallant. Uiteindelijk zou het met de Wassenberger predikanten, en sowieso met de wederdopers, slecht aflopen. Maar in die tijd oefenden ze ook op het voor de nieuwe leer behoorlijk vatbare Roermond een forse invloed uit. “En in deze kerk is nog één ding aanwezig dat écht Roermonds is,” zegt Ruchatz. Aan de achterkant van het kerkje is te zien dat er een klein torentje op het dak staat. Een torentje met een klok. Ruchatz: “De klok van onze kerk zou uit een Roermonds klooster komen. Maar uit welk klooster heb ik nooit kunnen achterhalen. Misschien ligt daar nog een mooie taak voor een gezamenlijk Wassenbergs-Roermonds onderzoekje.”