Roermond is een stad aan de Roer en aan de Maas maar zijn oudste en wellicht beroemdste monument, de Munsterkerk, wordt algemeen beschouwd als een typisch staaltje van laat-Romaanse Rijnlandse bouwkunst. In de kunsthistorische literatuur over het Maasland wordt ze soms niet eens genoemd. De Munsterkerk is “Rijnlandse import”, maar wel van bijzondere waarde, het “grandioze hoogtepunt van de gehele Rijnlandse groep in het Maasgebied.”
Om het Rijnlandse karakter van de kerk te onderstrepen, wordt vaak gewezen op de klaverbladvorm van het koor, en op de zogenoemde dwerggalerij in koor en transeptarmen. Dat zijn typische elementen die niet of nauwelijks voorkomen in de laatromaanse Maaslandse architectuur, maar wél in kerken die in deze tijd aan de Nederrijn werden gebouwd.
Er zijn dan ook opmerkelijke overeenkomsten tussen de koorpartij van de Munsterkerk en bijvoorbeeld die van de Munsterkerk in Bonn (1153), St.-Gereon in Keulen (voor 1156), en de St.-Quirinius in Neuss (1209).

 Kloosterkerk

De Munsterkerk was van oorsprong een kloosterkerk. Het woord “munster” gaat terug op het Latijnse monasterium (Eng. monastery, Fr. monastère). Stichters van de kerk waren graaf Gerard IV van Gelre en zijn echtgenote Margaretha van Brabant. De reden die daarvoor in een oorkonde van 1224 wordt gegeven is dat de moeder van de graaf, Richardis, wilde intreden tot de orde der Cisterciënzers en daarvoor het eigen land zou moeten verlaten: in het graafschap Gelre waren er nog geen vrouwenkloosters van die orde.

Munsterkerk_Roermond
 Om haar als het ware voor het graafschap te behouden, richtte graaf Gerard zich daarom in 1219 tot het generaal kapittel van de Cisterciënzerorde, met het verzoek om toestemming voor stichting van een abdij. Richardis werd tevens de eerste abdis van het Roermondse klooster.
Niet alleen de verzorging van Richardis maar ook de zorg voor het zielenheil van de graaf en de gravin speelde een rol: door het stichten van een klooster wisten zij zich verzekerd van het eeuwigdurende gebed van de kloosterlingen. Dat zou eens te meer het geval zijn geweest, als zij in de kerk begraven zouden worden. Volgens sommige auteurs wijzen de grootte en de rijke uitdossing van de Munsterkerk erop dat zij als mausoleum is geconcipieerd. Daar is tegen in te brengen, dat het begraven in Cisterciënzerkerken geen gebruik was, en dat graaf en gravin (overleden in 1229 en 1231) pas enkele jaren na hun dood in de kerk zelf werden begraven, na expliciete pauselijke toestemming.
De graftombe die nu nog steeds onder de vieringskoepel staat, zou volgens diverse auteurs al kort na hun overlijden zijn gerealiseerd, en kan dan worden beschouwd als het oudste in zijn soort in Europa. Anderen plaatsen vraagtekens bij zo’n hoge ouderdom.
Bij de stichting van de kerk kan volgens de Duitse historicus Peter Schiffer ook een politiek element een rol hebben gespeeld. Hij vermoedt dat Richardis tot 1220 nog een aanzienlijke politieke invloed had, en daarmee de onafhankelijkheid van Gerard IV dwarsboomde. Dat blijkt onder andere uit de stukken die zij tekende en de manier waaróp zij die tekende, namelijk als “gravin.” Door haar abdis te maken van het Roermondse klooster, was het met die invloed in een keer gebeurd.

 

ORIËNTATIE OP HET RIJNLAND
Wanneer exact werd begonnen met de bouw staat niet vast, maar dit moet kort vóór 1220 zijn geweest. Op (waarschijnlijk) 1 oktober 1220 werd de kerk ingewijd door de bisschop van Keulen, Engelbert van Berg. Roermond lag weliswaar in het bisdom Luik, maar Engelbert was een volle neef van de Gelderse graaf. Deze familierelatie, het feit dat Engelbert een van de belangrijkste figuren in het politieke spectrum van het Duitse rijk was, en de steun die hij in enkele conflicten kreeg van Engelbert, hebben de oriëntatie van Gerard IV op Keulen mede bepaald. Deze oriëntatie komt ook tot uitdrukking in de Rijnlandse stijl waarin de kerk werd opgetrokken.
Toen de Keulse aartsbisschop de kerk in 1220 inwijdde, was die nog niet af, maar was er wel al sprake van een kloostergemeenschap. Waarschijnlijk stond toen alleen het oostelijke deel (het koor) en duurde het nog tot na 1240 voor de volledige kerk af was. Interessant is, dat in de tussenliggende periode in deze streek de overgang plaatsvond van een laat-Romaanse naar een vroeg-Gotische bouwstijl en dat beide stijlen in de Munsterkerk herkend kunnen worden. In de oostpartij zijn duidelijk romaanse elementen te zien, in de later gebouwde westpartij gotische elementen.

 

SYMBOLIEK
In de middeleeuwse bouwkunst was er veelvuldig sprake van symboliek en van verwijzingen naar andere bouwwerken. Voor een gedeelte was dat de gebruikelijke kerkelijke symboliek, zoals de ligging van het koor op het oosten, de richting van het Heilige Land. Soms verbeeldde de westbouw een stadspoort die toegang gaf tot het godsrijk.
De bouwkundige symboliek hoeft niet per se een religieuze achtergrond te hebben. De dwerggalerijen die in deze tijd de kerken aan de Nederrijn sierden, lijken “citaten” van die in de kathedraal van Spiers. Ten noorden van de Alpen werden de dwerggalerijen voor het eerst te zijn toegepast in deze met prestige overladen grafkerk van de Salische keizers. Aan zo’n gebouw wilden de bouwheren aan de Nederrijn zich graag spiegelen.
Een opvallend element in de Munsterkerk is de geplooide koepel. De achthoekige onderbouw waarop de koepel rust, verwijst naar de zeven dagen waarin God de wereld schiep en de achtste dag, de dag van de terugkeer van God op aarde. Het is niet onmogelijk dat de koepel zelf een bouwkundige verwijzing is naar de belangrijkste koepelkerk in de streek, de Paltskapel in Aken, tevens de kerk waar Karel de Grote werd begraven. De verering voor de grootste middeleeuwse vorst was eeuwen na diens dood nog enorm. Hoe groot waren de ambities van de Gelderse graaf? Misschien wilde Gerard IV met die koepel wel tot uitdrukking brengen, dat wat Karel de Grote was geweest voor zijn immense rijk, hij wilde zijn voor zijn graafschap.

 

SLOOP VAN HET KLOOSTER
De Munsterkerk maakte deel uit van een geheel ommuurd kloostercomplex. De huidige benaming van de Kloosterwandstraat herinnert nog aan de voormalige omwalling die verder liep langs de huidige Christoffelstraat, de noordzijde van het Munsterplein en een deel van de Hamstraat. Behalve de kerk lagen binnen dit kloostergebied nog verscheidene bijgebouwen.
Na de opheffing van het klooster in de Franse tijd (1797), raakte het complex in verval. Mede daarom werden alle bijgebouwen, waaronder de kruisgang en het abdissenhuis (ongeveer op de plaats van de huidige kiosk), in de periode tussen 1839 en 1924 afgebroken. In het geval van het toch bijzonder waardevolle abdissenhuis schijnt daar geen haan naar te hebben gekraaid. Daarentegen leidde de sloop van het zogenaamde Oud-klooster wel tot verzet, vooral toen duidelijk werd dat achter de ogenschijnlijk waardeloze gevels monumentale parels verborgen gingen: middeleeuwse zuilen, kapitelen, beschilderde muurdelen. Ondanks verzet van met name de plaatselijke amateurhistoricus dr. Van Gils, zette de overheid de sloopplannen door, waarmee de toon leek te worden gezet voor een droevig stemmende traditie die het monumentenbeleid in Roermond nog steeds kenmerkt.
De sloop van de kloostergebouwen paste in de doelstelling om de kerk vrij te stellen. Ze werd zodanig losgemaakt uit haar omgeving dat ze uiteindelijk alleen kwam te staan in een parkachtige omgeving, het huidige Munsterplein, dat zelf in de loop der jaren steeds verder versteende.

 

RESTAURATIES
Maar niet alleen de omgeving veranderde, ook de Munsterkerk zelf onderging in de loop van de eeuwen allerlei wijzigingen. In de stadsbrand van 1665 raakte zij zwaar beschadigd en werd de westbouw voorzien van een barokke klokkentoren, die in 1716 gereed kwam. Op de koepel werd een gebogen dak aangebracht.
De belangrijkste en tegenwoordig nog steeds zichtbare veranderingen, werden aangebracht door de restauratie van architect Cuypers. Die werden nodig geacht omdat de gebouwen steeds verder begonnen af te takelen. De wijze waaróp hij de kerk wilde restaureren, leidde echter tot een flinke controverse met amateur-historicus notaris Ch. Guillon, die zich fel verzette tegen de plannen om de kerk te voorzien van vier torens die er nooit eerder hadden gestaan. Cuypers won de strijd, waarna de barokke klokkentoren werd afgebroken, de bescheiden achthoekige oosttorens vervangen werden door veel hogere en vierkante (in 1866-67) en ook de dwerggalerij werd aangepast. Later (in 1874-75) werden ook westtorens gebouwd.
Dat door deze restauratie een situatie werd gecreëerd die nooit heeft bestaan, werd door Cuypers niet als een bezwaar gezien. In navolging van de beroemde neo-gotische architect Viollet-le-Duc streefde hij niet naar herstel maar naar “actualisering”. Hij betoogde daarbij dat de contemporaine kerkganger de vormentaal moest herkennen, ook als die niet authentiek was.
Dat streefde hij ook na in het interieur van de kerk. Daarom werden de muren voorzien van uitbundige neogotische beschilderingen, werd in het koor een fleurige terracotta-vloer aangelegd, en kreeg de tombe een neogotische polychromie.
Dat restauratie-opvattingen nogal eens wijzigen, wordt heel duidelijk getoond in de Munsterkerk. De door Cuypers aangebrachte opsmuk werd in de jaren 1960 weer verwijderd, met de bedoeling het “authentieke” middeleeuwse uiterlijk te herstellen.
Maar ook daar is men weer van teruggekomen. In de koepel is nu weer een sterrenhemel geschilderd, net zoals Cuypers die daar had gerealiseerd.

 

Verder lezen:
Over de Munsterkerk is een forse hoeveelheid artikelen en brochures gepubliceerd, die hier niet allemaal genoemd kunnen worden. M.K.J. Smeets en W.E.S.L. Keyser-Schuurman publiceerden een Inventaris van het archief van de Munsterabdij te Roermond, Maastricht 1974. Grote monografieën over de Munsterkerk ontbreken tot nog toe. Het meest in de buurt komt nog steeds F. Slenders, Waar het koepeldragend Munster rijst. Historisch overzicht betreffende de Onze Lieve Vrouwe Munsterkerk, Roermond 1984. Het mooiste historische overzicht van de vroege periode biedt Gerard Venner, De stichting van de Munsterabdij en het grafmonument van de stichters, in: H. Tummers (red.), Het praalgraf van Gerard van Gelre en Margaretha van Brabant in de Munsterkerk te Roermond. Geschiedenis en restauratie van een uitzonderlijk monument, Roermond 2008. Venner schreef eerder over het grafmonument: G.H.A. Venner, De grafmonumenten van de graven van Gelder, Venlo 1989, waarin ook aandacht voor het grafmonument van Otto II in Grafenthal. De ouderdom van het grafmonument is al vanaf de jaren 1920 in twijfel getrokken, maar ook nog recent door: Dorothea Schulz en Bert van Bommel, Het grafmonument van Gelre. Het praalgraf van Gerard II van Gelre en Margaretha van Brabant in de Munsterkerk te Roermond en de jongste restauratie ervan, Den Haag 2007. Over de stichting van het klooster zie ook: P. Schiffer, Die Grafen von Geldern im Hochmittelalter (1085-1229). Ein Beitrag zur Geschichte des unteren Rheingebietes, Geldern 1988. Een samenvatting van de periode rond de stichting geeft ook Jens Lieven, Adel, Herrschaft und Memoria. Studien zur Erinnerungskultur der Grafen von Kleve und Geldern im Hochmittelalter (1020 bis 1250), Kalkar 2008. Directeur Jan Kalff van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg schreef over de sloop van het Oud-Klooster een rapport, dat inzicht geeft in de strijd met zijn Roermondse tegenpool Van Gils: J. Kalff, De slooping van het oud-klooster te Roermond, Utrecht 1924.
Over de restauratie van Cuypers schreef A.J.C. van Leeuwen een hoofdstuk in zijn dissertatie De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratie-architect, Zwolle 1995.