Landweren rond Roermond
Door Chris Roemen
Hier en daar zijn in de buurt van Roermond nog restanten te zien van landweren, middeleeuwse verdedigingswallen. Door de eeuwenlange inwerking van het weer is er vaak nog maar weinig van over. Was het niet door erosie, dan sneuvelden veel van deze oude wallen wel onder de ploeg of door de aanleg van wegen of industriegebieden.
Vanuit de Effelder Waldsee, net over de grens bij Etsberg (Vlodrop), lopen we in de richting van de grensovergang Rothenbach. Aan de Nederlandse kant van het pad steekt in de verte het dak van de eeuwenoude Gitstappermolen boven de akkers uit, aan de Duitse kant is het uitzicht beperkt tot een hoge, met braamstruiken begroeide berm en daarachter bos. Die berm is alles wat hier nog resteert van de landweer die ooit werd aangelegd rond het hertogdom Jülich.
Een landweer was eigenlijk niets anders dan een lange aarden wal, die werd opgeworpen met een militair doel. De wal beoogde een vijandige legertje tegen te houden.
Doorgaans ligt aan beide zijden van de wal een ondiepe gracht. Daaruit kwam de grond waarmee de landweer werd opgeworpen. De hoogte van de wallen liep uiteen, maar was zelden meer dan drie meter. In de loop van de jaren zijn ze door erosie meestal flink afgevlakt, zoals andersom de grachten een stuk minder diep zijn geworden.
Het passeren van de landweer werd bemoeilijkt door de wal te beplanten met bomen en doornachtige heesters. Soms werden er ook palissades opgericht of werd voor of achter de landweer een veld aangelegd met “struikelgaten” met de bedoeling om paarden ten val te brengen. Eveneens met het doel om ruiters de doortocht te bemoeilijken, werden bij andere landweren paalvelden aangelegd: een veld met dicht op elkaar geplaatste korte palen. Ook kwam het regelmatig voor dat een dergelijk verdedigingsstelsel bestond uit meerdere wallen en meerdere grachten.
Konden de landweren een groot en goed georganiseerd leger weerstaan?
Nee. Ze hoorden bij een wijze van oorlogvoering, zoals die in de late middeleeuwen gebruikelijk was, namelijk die van een snel uitgevoerde plundertocht die erop gericht was om de tegenstander een economische klap toe te dienen.
Juist in die context konden landweren een belangrijke functie vervullen. Onneembare obstakels vormden ze weliswaar niet, maar ze waren wel in staat om het een vijandig leger zódanig lastig te maken dat dit zich richtte op de bestaande doorgangen. Juist op deze plaatsen concentreerde zich dan ook het verdedigende leger. De aanleg van een landweer maakte de vijandige aanvallen dus een stuk voorspelbaarder. Bovendien: als de vijand er toch in was geslaagd om via deze doorgangen binnen te dringen, dan maakte de landweer het hem ook moeilijk om terug te keren. Meer dan een keer kwam het voor, dat legertjes na een plundertocht op de terugweg ontdekten dat ze als ratten in de val zaten.
Uit hun functie volgt dat de landweren zich bevonden langs de grens van het gebied dat ze beoogden te beschermen. Dat kon een dorp of stad zijn, maar ook een groter gebied zoals een graafschap of hertogdom.
Hoewel de militaire functie voorop stond, waren er ook nevenfuncties. De landweer voorkwam bijvoorbeeld dat het vee zomaar de grens overstak. Maar een landweer bundelde als het ware ook het verkeer, dat min of meer gedwongen werd om via de doorgangen te gaan. Vaak waren in die doorgangen slagbomen aangebracht, en soms werd er ook tol geheven.
Verdedigingsstelsel
De landweer bij Etsberg maakte deel uit van een omvangrijk verdedigingsstelsel, dat zich tegenwoordig geheel op Duits grondgebied bevindt. In het zuiden begint hij op de Teverener Heide, vanwaar hij over een lengte van tientallen kilometers naar het noorden loopt, ongeveer parallel aan de Nederlands-Duitse grens. Bij Niederkruchten buigt hij naar het oosten af en loopt dan in de richting van de Rijn, die hij bij Gellep ten zuiden van Krefeld, bereikt.
Er is wel verondersteld dat de landweer én de vele motte-kastelen die hier vroeger lagen deel uitmaakten van één verdedigingssysteem tegen het westen. Maar wie was dan die vijand? Tegen wie moest deze tientallen kilometers lange landweer dan bescherming bieden?
“De Noormannen,” meende de archeoloog P.A. Tholen, die deze wal begin twintigste eeuw als een van de eersten onderzocht. De Vikingen hadden in 881-882 een kamp aan de Maas in Asselt, en plunderden van daaruit alle grote steden in de verre omgeving.
Dat de oorsprong van deze landweer op de Noormannen is terug te voeren, is echter een fabeltje weten we nu. Landweren zijn van veel latere datum. De oudste vermelding van een landweer is van 1238 uit de Altmark in het oosten van Duitsland. De eerste vermelding van een landweer op Nederlandse bodem dateert van 1313. Daarna groeide het aantal snel, maar na ongeveer 1450 werden ze nog maar sporadisch aangelegd.
De aanleg van de eerste landweren houdt waarschijnlijk verband met een zwakker wordend rijksgezag en toenemende macht van de feodale adel. Hertogdommen, graafschappen, steden en andere bestuurseenheden waren toen gedwongen om zelf de verdediging ter hand te nemen.
Meestal werden de landweren dus aangelegd om zich te beschermen tegen de buren.
Wanneer de Gulikse landweer precies werd aangelegd, is onbekend. Mogelijk gebeurde dat toen na het wegvallen van de personele unie tussen Gelre en Gulik (1372-1423) de grens weer duidelijk gemarkeerd diende te worden.
In 1596 werd hij hersteld. In de Nederlanden woedde toen de Opstand tegen de Spaanse koning, een conflict waarin Gulik een neutrale positie innam. Door het herstel van de landweer probeerde het hertogdom zich te beschermen tegen de soldaten van de verschillende partijen die vaak plunderend door het land trokken.
Schans
Een paarhonderd meter van de grensovergang Rothenbach, komt het onduidelijke walletje uit bij een heuvel. Rondom zijn vaag de contouren van een gracht te zien. “Archeologischer Bodendenkmal” staat op een bordje. “Help mee aan het behoud en vermijd beschadigingen”. Het lijkt een roep in de woestijn, want ondertussen leeft een groepje mountainbikers zich uit op de berg.
Dit knoestige heuveltje was een “schans”, een ringwal waarbinnen troepen werden opgevangen en artillerie geplaatst. Hier bevond zich waarschijnlijk ook een doorgang in de landweer.
Vanaf de schans kunnen we de landweer nog even volgen tot aan de grensovergang Rothenbach. Daar raken we het spoor bijster. Mogelijk was het vanwege de natuurlijke omstandigheden ook niet nodig om hier een hoge wal op te werpen. We bevinden ons hier immers in een moerassig gebied, waar insnijding door de Rode Beek voor forse hoogteverschillen gezorgd. Soms ligt de oever hier drie, vier meter boven het waterpeil. Landweren sloten vaak aan op deze natuurlijke barrières. Logisch, want de aanleg ervan moet een enorm arbeidsintensief en duur karwei zijn geweest. Verondersteld is dat ook de walburcht die door P.A. Tholen is teruggevonden op het terrein van Het Loom bij Vlodrop-Station deel uitmaakte van dit defensieve systeem. De ouderdom van het hier gevonden aardewerk lijkt die hypothese te ondersteunen.
Verderop is de landweer in elk geval weer goed zichtbaar. Met name nabij de watermolen bij de “Raky”-wijer in Dalheim-Rödgen is het verloop ervan eenvoudig te volgen.
Andere landweren
De meeste landweren dateren dus uit de veertiende eeuw, en de in Limburg aangetroffen landweren weerspiegelen dat beeld.
De bekendste landweer in Midden-Limburg is die van Kesseleik, de Lanterd. Tegenwoordig loopt daar de weg tussen Kesseleik en Helden overheen. De landweer werd voor het eerst genoemd in een stuk dat werd geschreven tussen 1371 en 1377, en was dus al vóór die tijd aangelegd. Hij diende een expliciet militair doel, namelijk om het “inryden des heeren vianden van Hoern” te voorkomen. Bij onderzoek aan deze landweer werden aan beide zijden “struikelgaten” aangetroffen, kuilen die tot doel hadden de passage door ruiters te bemoeilijken.
Toch zijn er ook in de zestiende en zeventiende eeuw nog landweren aangelegd. Bekend is de Gekkegraaf in Neer, die in 1658 werd aangelegd na conflicten tussen die van Neer en de aangrenzende dorpen.
In Buggenum herinnert de naam “Landweerstraat” nog aan een thans verdwenen landweer. Beginnend in Buggenum stak die de huidige Napoleonsbaan over en liep langs de voormalige vuilstort tussen Haelen en Nunhem in de richting van de monumentale boerderij Strickenhof.
Uit een akte uit 1419 blijkt dat er ook tussen Beegden en Heel een landweer heeft gelegen. Hier pachtte namelijk de Roermondse burger Johan Pollart de jonge een stuk land in de “Beeghder Oe”, dat in de akte nader werd aangeduid als liggend tussen de landweer en de beemden. Over deze verdwenen landweer is verder niets bekend.
Ook Roermond, gelegen aan de grens van het hertogdom Gelre, had een landweer. In oude documenten wordt soms melding gemaakt van een landweer langs de grens met Maasniel, onder andere langs het Gebroek.
Een restantje van een (en wellicht dezelfde) landweer is nauwelijks zichtbaar nog aanwezig in de weiden tussen de Vuilbeemden en de Rijksweg naar Swalmen. Wat er aan de oostkant van de Rijksweg nog van over was, is door de aanleg van de A73 en het Retailpark, weggevaagd.
De Wolfsgraaf
Een goed onderzochte landweer is de zogenoemde Wolfsgraaf (ook: Landsweergraaf), in Swalmen en Beesel. De oudste vermelding van de wal is uit 1457, de eerste keer dat de naam Wolfsgraaf wordt genoemd, is in 1554.
In de buurt van Swalmen zijn verschillende delen van een landweer aangetroffen, die waarschijnlijk alle behoorden tot de Wolfsgraaf. Vooral in de buurt van het Groenewoud is hij goed zichtbaar in het landschap.
In 1983 werd door de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal archeologisch onderzoek gedaan naar de landweer. De Wolfsgraaf bestond uit een wal die aan de basis ongeveer 5,5 en aan de top ongeveer vier meter breed was. De hoogte bedroeg ongeveer twee meter. Aan beide zijden bevond zich een gracht van circa vier meter breed en een meter hoog.
Een noordelijker deel van de landweer, dicht bij de gemeentegrens met Beesel, was waarschijnlijk nooit hoger dan een halve meter. Hier werden ook geen grachten aangetroffen. Misschien bestond de landweer hier uit niet meer dan een haag, of palissades. Opmerkelijk is dat hier wel struikelgaten zijn aangetroffen, van circa zeventig centimeter diepte. Of hier sprake was van een heel veld struikelgaten, zoals in Kesseleik, is niet onderzocht.
Verder lezen:
– Brokamp, B., Landweren in Nederland, Utrecht 2007 (2 dln. doctoraalscriptie historische geografie)
– Brokamp, B., Middeleeuwse landweren in Nederland, in: Baas, H.M. e.a. (red.) Historische wallen in het Nederlandse landschap. De stand van kennis, blz. 104-121.
– Heinrichs, H., Wassenberg. Geschichte eines Lebensraumes, Mönchengladbach 1987.
– Luys, W., De wolfsgraaf: een middeleeuwse landweer in Beese-Swalmen, in: Jaarboek Maas en Swalmdal 3 (1983) 128-141.
– Piepers, Wilhelm, Die Landwehr und die Schanzberge im Westen des Kreises Heinsberg, in: Heimatkalender des Kreises Heinsberg 1977, 53-62.